[Regent]
REGENT, z.n., m., des regents, of van den regent; meerv. regenten. Regeerder en bestuurder over het algemeen: eerlijke en vaderlandlievende regenten verdienen allen eerbied. Bijzonderlijk bestuurders van godshuizen: vervoeg u bij de regenten van het weeshuis. Is hij geen regent van het oude - mannenhuis? Allerbijzonderst, hij, die, als voogd over eenen minderjarigen Kroonprins, deszelfs rijk bestuurt: toen de regent met John Law heulde. Van hier regentes, regentschap. Zamenstell.: regentenkamer, regentenlijst, enz.
Dit woord is in het holl., hoogd., eng., ital., en meer andere talen, van het fr. regent ontleend.