Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 167] [p. 167] [Reeuwsch] REEUWSCH, bijv. naamw. en bijw., reeuwscher, reeuwscht, zeer reeuwsch. Bij Kil. coitu acer. Dicitur de columbo admodum salace. Geil: als een reeuwsche doffer. Six van Chandel. Vorige Volgende