[Rag]
RAG, z.n., o., des rags, of van het rag; zonder meerv. Spinnewebben: beweven van het ragh. Het fijnste dundoek en het dunste spinneragh. Vond. Dat is zoo fijn als rag Eene spreekwijs om de uiterste fijnheid aan te duiden.
Rag, bij Kil. raghe, stamt, waarschijnlijk, met het fr. araignée, ital. ragno, ragnuolo, ragnatello, sp. arana, en lat. aranea, af van het gr. ἀραχνη.