dien naam, hoe weinig het anders ook een rad gelijken moge. Van de verblindende beweging van zulk een rad is nu waarschijnlijk de spreekwijze ontleend: iemand een rad voor de oogen draaijen, hem verbijsteren. Op een molenrad doelende, zegt men: hij draait het rad, hij is de bewerker van al wat voorvalt. Tot een wagenrad behoort de spreekw.: onder het rad raken, zich geweldig in de klem bevinden. Voorts beteekent het vijfde rad, of wiel, aan eenen wagen, iets, dat niet slechts overtollig is, maar, zelfs hindert. Zamenstell.: radbeslag, rademaker, raderwerk, radnave, radspaak, radvelge, enz. - Kraanrad, lierrad, spinrad, enz.
Rad, hoogd. rad, in Bretagne rat, in Ierland rit, in Wallis rhot, in Vriesland, red, fr. roue, ital. ruota, lat. rota, schijnt, door zijn' klank, het snelle snorren van een rad rondom zijne as uit te drukken, overeenkomende met het volgende: