[Prove]
PROVE, (proven, provene, bij Kil.) veroud. z.n., vr., der, of van de prove; meerv. proven, of provenen. Het onderhoud, 't welk iemand voor zijn geheele leven uit eene geestelijke stichting trekt. Voorts het ambt, 't welk aan iemand zulk een onderhoud verschaft. Overdragtiglijk, het onderhoud, 't welk iemand zich in een zoogenoemd proveniershuis voor al zijn leven verschaft. Van hier provenier, proviand, bij Kil. provande, provianderen. Zamenstel.: proveniershuis, provenkrae-