[Populier]
POPULIER, z.n., m., des populiers, of van den populier; meerv. populieren. Verkleinw. populiertje, Een bekend geboomte van tweederlei soorten, als witte en zwarte populieren, van welke men de witte, onder den naam van abeelen, van de zwarte onderscheidt: den hoogen populier aen den wijngaert huwen. Vond. Sommigen schrijven, met Kil., popelier: 't huis is rondom met popelieren beplant. Halma. Ja zelfs geeft men aan dit slag van boomen den naam van popel: hier noodigt ons de popel stil en zacht in zijne schaduwen. Vond.
Populier, hoogd. pappel, eng. poplar, fr. peuplier, ital. pioppo, stammen af van het lat. populus.