[Poes]
POES, z.n., vr., der, of van de poes; meerv. poesen. Verkleinw. poesje. Een woord, waarmede men de katten gemeenlijk groept, en 't welk daarom een naam van katten over het algemeen geworden is: hoor de poes eens miaauwen. Voorts een halsdeksel van bontwerk, dat bij koud weder door vrouwen gedragen wordt: ik ga mijn poesje om den hals doen.