Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S
(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 65]
| |
ken, of de pinkjes zijn al in zee. Zamenst.: pinknet. Voorts beteekent pink, hier te lande, ook nog den kleinsten vinger; in welke beteekenis het woord van het mannelijke geslacht is, des pinks, of van den pink: hij draagt eenen kostbaren ring aan den pink. Eindelijk beteekent het eene jonge koe, of eenen jongen os; zoo dat het dan mannelijk en vrouwelijk beide is: daar loopen nog vijf pinken in dat afgeweide land. |
|