[Partuur]
PARTUUR, z.n., o. des partuurs, of van het partuur; meerv. parturen. Bij Kil. paertuere, en oulings vrouwelijk, even als avondtuur, dat thans ook onzijdig is. De oorsprong van partuur schijnt in paar of paren te moeten worden gezocht. Want het beteekent iemand, die eenen anderen derwijze evenaart, dat hij gevoegelijk nevens hem kan worden geplaatst, om een paar te vormen: hij vond in hem zijn partuur, iemand, die tegen hem opgewassen was. Zoude Lijsje geen goed partuur voor u wezen?