[Overzigt]
OVERZIGT, z.n., o., des overzigts, of van het overzigt; zonder meerv. Van over en zigt. Het overzien, meest in de beteekenis van het naauwkeurig beschouwen, met oogmerk om te verbeteren: eer ik het werk in het licht gaf, stelde ik nog een naauwkeurig overzigt van hetzelve te werk.