Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 812]
| |
over, heb overgewonnen. Boven zijne gewone vertering winnen: mijn knecht wint jaarlijks veel geld over. Figuurl., telen: kinderen overwinnen. Onscheidb.: ik overwon, heb overwonnen. Vermeesteren, te onder brengen: hij overwint allen, die hem tegenstaan. In verdere beteekenis: zijne driften overwinnen. De vaak overwon mij. Van hier overwinner, (overwinnaar) overwinnelijk, overwinning, overwinst. |
|