[Overteekenen]
OVERTEEKENEN, bedr. w, gelijkvl. Van het scheidb. voorz. over en teekenen: ik teekende over, heb overgeteekend. Van het eene in, of op het andere teekenen, overschrijven: ik heb dien post in het nieuwe schuldboek overgeteekend. Teeken dat op mijne rekening over. Herteekenen: dat beeld is niet wel getroffen, gij moet het overteekenen. Van hier: overteekening.