[Overpakken]
OVERPAKKEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. over en pakken: ik pakte over, heb overgepakt. Van het eene in het andere pakken: ik zal die karotten in andere vaten laten overpakken. Herpakken: die goederen moeten overgepakt worden. Van hier: overpakking