Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Overlangen] OVERLANGEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. over en langen: ik langde over, heb overgelangd. Overreiken: lang mij dat boek eens over. Hij heeft het rijk ontvangen van God, en sal het rijk aen God weer overlangen. H. de Gr. Vorige Volgende