[Ouders]
OUDERS, (ouderen), z.n., meerv. Vader en moeder: dat kind heeft geene ouders meer. Onze eerste ouders, Adam en Eva. Zamenstell.: voorouders; zoo ook ouderliefde, ouderloos, oudermin, enz. Het woord stamt van oud af, en wel van den vergrootenden trap ouder, zelfstand. genomen. Of het is van den zelfden oorsprong als het Hoogd. Eltern, volgens Wacht. afkomstig van het oude alen, parere. Oudt. is het enkelv. ouder in gebruik geweest: den ouder niet te min. De Deck.