Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 748] [p. 748] [Opspijzen] OPSPIJZEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. op en spijzen: ik spijsde op, heb opgespijsd. Eene hoffelijker uitdrukking voor opeten: al de voorraad is reeds opgespijsd. Vorige Volgende