[Opschranderen]
OPSCHRANDEREN, bedr. w, gelijkvl. Van het scheidb. voorz. op en schranderen, van schrander: ik schranderde op, heb opgeschranderd. Schranderder maken, opscherpen. Het verled. deelw. is meest gebruikt: en in 't verstand ter waarheid opgeschrandert. Camph. Dien 't verstand is opgeschrandert. Oud.