[Opkweeken]
OPKWEEKEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. op en kweeken: ik kweekte op, heb opgekweekt. Opvoeden, opkoesteren: een kind opkweeken. Ik wil uw' liefde bidden, dat zij Cezars op wil kweeken. G. Bidloo. Daar zij nu last had, om, voor loon, mij op te kweeken. N. Verst. Jong gevogelte opkweeken. Ook van dingen, die een enkel groeijend leven hebben: vruchtboomen opkweeken. Nog verder: de vervallene geleerdheid opkweeken.