[Opkoesteren]
OPKOESTEREN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. op en koesteren: ik koesterde op, heb opgekoesterd. Door koestering weer tot zich zelven doen komen: eene verkleumde slang in den boezem opkoesteren. Door koestering en met teedere liefde opkweeken: een kind opkoesteren. Door warmte, voedsel en vlugheid geven: de vloij, opgekoesterd enz. Huyg. Oneig.: de wetenschappen opkoesteren, weer doen bloeijen door alle begunstiging. Van hier: opkoestering.