[Opkappen]
OPKAPPEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. op en kappen: ik kapte op, heb opgekapt. Open kappen. Opkappen is ook van op en kappen, de kap zetten, als eene kap vormen; en van hier voor het haar optooijen: ik liet mij eerst wat opkappen.