[Ophuiden]
OPHUIDEN (in Gron. ophuden, bij Kil. het enkele huiden), bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. op en huiden: ik huidde op, heb opgehuid. Uit gierigheid opzamelen. In Gron. zegt men van iemand, die dit doet: hij is een hudepot. Met hoeden uit eene bron.