[Opgooijen]
OPGOOIJEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. op en gooijen: ik gooide op, heb opgegooid. In de hoogte gooijen. Figuurl.: een balletje opgooijen, de gedachten van anderen toetsen, door het doen van een onverwacht voorstel; in de dagelijksche verkeering.