[Opbaggeren]
OPBAGGEREN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. op en baggeren: ik baggerde op, heb opgebaggerd. Door een baggernet uit eene sloot, gracht of andere diepte optrekken: dan baggert hij op al de stinckende modder. J. de Brune. In het gemeen, uit het water opbrengen: 't aeloude Kattenburg, nu weer opgehaggert uit het zout. Anton. Overdr., wordt het van het ophalen van zaken gebezigd, die eenen tegenzin, walging en afkeer veroorzaken: geschillen, die uit de Roomsche regten worden opgebaggerdt. Van Idsinga over het selw. Landr.