[Onverwelkelijk]
ONVERWELKELIJK, bijv. n. en bijw., onverwelkelijker, onverwelkelijkst. Dat niet verwelkt, niet kan verwelken: de onverwelckelicke kroone der heerlickheijt. Bybelv. Van on en verwelkelijk. Zie lijk. Voor onverwelkelijk wordt dikwerf onverwelkbaar gebezigd, hetwelk Huydecop. afkeurt.