Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 631]
| |
onvertooghen bescheidt te helpen vorderen. Hooft. Dat zij haarder Hoogheit voor zoo onvertooghen een afveirdighen grooten dank wisten. Hooft. Met eisch van onvertooghen antwoordt. Hooft. Dat hij nu een onvertogen bescheit heeft te verwachten. Poot. Onvertogen regt is hetzelfde als kort regt. Dit onvertogen komt van on en het deelw. vertogen, van vertijgen, vertuigen, dat is vertrekken. Dit vertrekken beteekent ook uitstellen. Zoo zegt Vondel: terwijl de tijt die feest vertreckt. Zie vertrekken. In het Ommel. Landr. komt vertoog in regten, dat is uitstel, voor. In dien zin zegt men, dat het binnenwater door sluizen vertooglijk of onvertooglijk wordt gelost: het eerste, als het niet op eenmaal wordt uitgelaten; het andere zonder ophouden, zonder stuiten. Onvertogen gebruikt men ook voor stout, onbedachtzaam, onbetamelijk: hij sprak geen onvertogen woord; dat is een woord, dat binnen den mond niet wordt gestuit, maar hetwelk men zich maar laat ontvallen; een stout woord. |
|