[Onvernuft]
ONVERNUFT, z.n., o., des onvernufts, of van het onvernuft; zonder meerv. Mangel aan vernuft; doch meest gebrek aan pligtmatig gebruik van zijn vernuft: daardoor toont gij uw onvernuft. Voor eenen persoon is het manl.: dit kan geen onvernuft beseffen. Muntinghe. Van on en vernuft. Van hier: onvernuftig, onvernuftigheid, onvernuftiglijk.