[Onvermijdelijk]
ONVERMIJDELIJK (bij Vond. onvermijdbaar), bijv. n. en bijw., onvermijdelijker, onvermijdelijkst. Dat niet vermeden kan worden: welke weldaadt d' ellenden, anders onvermijdelijk, weeren zoude. Hooft. Hiervan: onvermijdelijkheid. Zie lijk.