[Onverduld]
ONVERDULD, z.n., o., des onverdulds, of van het onverduld; zonder meerv. Het tegendeel van geduld, onverdrag: uit enckel onverdult. Cats. Bij K. v. Mand. komt het bijv. voor: Juno, de onverdulde. Uit on en verduld, dat niet in gebruik is. Van hier: onverduldig, onverduldigheid, onverduldiglijk.