[Onveranderd]
ONVERANDERD, bijv. n. en bijw., zonder trappen van vergrooting. Vast, bestendig. Van on, en het verl. deelw. veranderd; van veranderen. Van denzelfden aard zijn alle zulke met on zamengestelde deelwoorden, welke ieder gemakkelijk vormen kan. Van sommige zulker deelw. zijn wederom afgetrokken naamw. gesproten, als: onversaagd, onversaagdheid; onverschrokken, onverschrokkenheid. Zoo ook bijwoorden, als: onverdacht, onverdachtelijk enz. De lezer zal hier zulke woorden alleen vinden, waarvan iets te zeggen valt: al de andere oordeelde ik onnoodig te noemen. Zie de aanteekening op on. Voorts: onveranderlijk, met trap-