[Ontvrienden]
ONTVRIENDEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ont en vrienden, dat bij Kil. voor vrijen voorkomt: ik ontvriende, heb ontvriend. Bij Kil. is het zooveel als ontvrijen. J. de Brune gebruikt het voor ten onvriend maken: haren meester t'ontvrienden. Het is verouderd.