Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 588] [p. 588] [Ontstoppen] ONTSTOPPEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ont en stoppen: ik ontstopte, heb ontstopt. De stop afdoen. Van hier: ontstopping. Vorige Volgende