[Ontstapelen]
ONTSTAPELEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ont en stapelen: ik ontstapelde, heb ontstapeld. Van eenen stapel, stuk voor stuk, afnemen. Van hier: ontstapeling. Dit nieuwe woord komt in het Galvanismus, of de nieuw ontdekte metaalwerking, te pas. De ontstapeling van de voltasche kolom is, als men de platen metaal van de gemaakte stapeltjes afneemt.