Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 566]
| |
scheidb. voorz. ont en purperen, ik ontpurperde, heb ontpurperd. Van purper, als een teeken van eer, ontblooten, een purperverwig kleed afleggen: ontpurberde Achtbaerheen. J. Radermacher. |
|