Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Ontlommeren] ONTLOMMEREN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ont en lommeren: ik ontlommerde, heb ontlommerd. Van lommer, van schaduw berooven, van dekkende lommer ontblooten: Italien ontlommert wijn en terw. C. Huygens. Vorige Volgende