[Onthokkebanden]
ONTHOKKEBANDEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ont en hokkebanden, dat niet buiten zamenst. voorkomt: ik onthokkebandde, heb onthokkeband. Eigenlijk losmaken van den band, waarmede men in een hokgebonden is. Oneigenlijk, vrij maken; wijders beroeren.