[Onthersenen]
ONTHERSENEN, (ontharsenen) bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ont en hersenen, dat buiten zamenst. niet voorkomt: ik onthersende, heb onthersend. Een vroedkundig woord: de vrucht in 's moeders ligchaam onthersenen, derzelve, als zij niet kan ter wereld komen, de hersenpan door middel van een werktuig ontnemen. Oneigenlijk, komt het deelwoord onthersend, in den zin van ontbloot van schranderheid, voor: vlechten om mijn ontharssent hooft heur eerkroon. W. Schellings bij H. Sweerts.