Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 534]
| |
scheidb. voorz. ont en harnassen, dat buiten zamenst. niet in zwang is: ik ontharnaste, heb ontharnast. Het harnas uittrekken: uw' gemael eerlang ontharnast in uwen schoot t' ontfangen. J. de Haes. Moonen zegt ook den krijg ontharnassen. Deze laatste dichter gebruikt het, in het algemeen, voor iemands wapenrusting, van welken aard ook, en hem, daardoor, zijne tegenweer ontnemen: die Kleant en Epikuur bestaet t' ontharrenassen. Zoo elders: om gewetensdwang en ongodistendom met kracht t'ontharrenassen. Een hooger magt kan hem ontharrenassen. Vond. |
|