[Ontbanen]
ONTBANEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ont en banen: ik ontbaande, heb ontbaand. Eene effene baan onbruikbaar maken, zoodat men dezelve niet langer betreden kan: oft dat de konstenarijen der maghtigen den anderen (weg) ontbaant hebben. Hooft.