Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Onpersoonlijk] ONPERSOONLIJK, bijv. n. en bijw., zonder trappen van vergrooting. Een woord der spraakkunst. Een onpersoonlijk werkwoord. Zie Inl., bl. 128 en volgg. Van on en persoonlijk. Van hier onpersoonlijkheid. Vorige Volgende