koon. Vond. Wereloos, die niemand beleedigt: hoe dikwijls wordt de onnoozele duif door havikken vervolgd! Voorts een stand, waarin men zich aan geen kwaad heeft kunnen schuldig maken. Van hier wordt het van zuigelingen gebezigd: de vijand spaarde zelfs het onnoozele wichtje niet, schoon het beide zijne handjes lagchend naar hem uitstrekte. In die schuldeloosheid gegrond:
Zoo keer, o Sara! blij te moe,
Mij een onnozel lachje toe. Poot.
Van hier is het overgegaan tot de beteekenis van onbedrevenheid, als die van een eenvoudig kind: waarvan 't onnoozel volk veel heuls en bijstand wachtte. Versteeg. Dat is eene onnoozele vraag. Wijders, simpel: een onnoozele bloed. Van hier alles, dat slecht en beuzelachtig is: dat is eene onnoozele verschooning. Zelfs gebruiken wij het voor klein en gering, dat niet veel in waarde houdt; in den dagelijkschen stijl: ik heb maar een onnoozel kleedje kunnen overhouden. En bestaan deze (keukengereedschappen) slechts in eenige potten, en een onnoozele bijl. Bógaert. Van on en noozel. Van hier: onnoozelheid, onnoozellijk.