[Onmein]
ONMEIN, bijv. n. en bijw., onmeiner, onmeinst. Het tegendeel van mein, kwaad, slecht, valsch, boos. Zie meineed. Onmein is dus goed, opregt: doe hie leistmaill zwoer, dat die recht is en onmeijn, dat ons Godt soe helpe ende sijn heiligen. Genootsch. pro excolendo jure patrio. Van on en mein.