[Onlijdelijk]
ONLIJDELIJK (onlijdbaar), bijv. n. en bijw., onlijdelijker, onlijdelijkst. Dat niet te lijden is. Van on en lijdelijk. Voorts: onlijdzaam, ongeduldig; ook gebruikt Hooft het zelfst. n. onlijdzaamheid: onlijdzaamheit der pijne, waar men niet denken moet, dat dit woord eenen lijdenden zin heeft; want de Ridder gebruikt het in eenen bedrijven den zin, voor het ongeduld, waarmede zij de zware pijn ondergingen.