Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 491] [p. 491] [Onlesschelijk] ONLESSCHELIJK, (ook onleschbaar) onlesschelijker, onlesschelijkst. Dat niet te lesschen is. Men zegt gewoonlijk: een onleschbare brand, en een onlesschelijke dorst. Van on en lesschelijk, leschbaar. Vorige Volgende