[Ongezond]
ONGEZOND, bijv. n. en bijw., ongezonder, ongezondst. Het tegendeel van gezond; zoowel voorwerpelijk als onderwerpelijk. Van on en gezond. Van hier: ongezondelijk, ongezondheid, ook wel ongezondte, bij de ouden ongezonde, dat nog in Datheens Psalmen voorkomt.