[Ongewend]
ONGEWEND, bijv. n. en bijw., zonder trappen van vergrooting. Dat niet gewend, niet gekeerd is: eene ongewende voering in eenen vrouwenhoed. Van on en gewend, van wenden. Dit is wel te onderscheiden van ongewend, dat van wennen afkomt; alhoewel men die beide woorden, thands, op dezelfde wijs schrijft: tot arbeid ongewend. Bij d'ouden ongewent. Vond. Van hier: ongewente.