[Ongans]
ONGANS, bijv. n, zonder trappen van vergrooting. Van eene zekere ziekte der schapen gebruikt men dit woord: de halve kudde is ongans. Zie gansch. Kil. verklaart het: non integer, corinsotus, malesanus. Ev. Wassenberch, brengt (taalk. Bijdrag.) een voorbeeld bij van ongans bij Kind gevoegd. Ook noemt men, volgens denzelven, in Friesl., de nageboorte eener Koe het ongans.