[Onderwerpen]
ONDERWERPEN, bedr. w., ongelijkvl. Van het onscheidb. voorz. onder en werpen: ik onderworp (onderwierp), heb onderworpen. Onder zijne of eens anders magt brengen: hij onderworp zich al die landen. Uw wil zij den man onderworpen. Ook wederk.: zich aan iemands heerschappij onderwerpen. In verderen zin afhangend van iets: de deugd is niet aan tijdsverandering onderworpen. Aan feilen onderworpen. 't Verbeurt maaken van goederen, als dat aan opspraak onderworpen was. Hooft. In nog verdere beteekenis, bloot gesteld: aan gevaren onderworpen zijn. Van hier: onderwerping, onderwerpsel, zie onderwerp. Van het deelw. heeft Hooft een naamw. onderworpeling, een, die zich onderwerpt of aan anderen onderworpen is. Bij Ker. is dit werkw. reeds untaruuerfan en het naamw. untarwerfan.