[Onderstooten]
ONDERSTOOTEN, bedr. w., ongelijkvl. Van het scheidb. voorz. onder en stooten: ik stiet onder, heb ondergestooten. Naar beneden stooten: ende ick wil u henen onderstooten tot dien, die in de kuijle varen. Doresl. Stootend doormengen: ik heb er peper ondergestooten.