[Ondersteunen]
ONDERSTEUNEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. onder en steunen: ik ondersteunde, heb ondersteund. Van onderen steunen, onderstutten: eenen gevel met eenen balk ondersteunen. Iemand, die in onmagt valt, ondersteunen. De vader zoekt zich te ondersteunen met eene sparre. Vond. Oneig., in allerlei soort van verlegenheid onderstand verleenen, vooral in bekrompene omstandigheden: ondersteunt de swacken. Bybelv. Ik heb hem, uit mijne armoede, nog ondersteund. Daar ik u mede zou kunnen ondersteunen. Hamelsv. Bevestigen, staven: om zijn zeggen te ondersteunen. J. de Haes. Van hier: ondersteuning, ondersteunsel.