[Onderschragen]
ONDERSCHRAGEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. onder en schragen: ik onderschraagde, heb onderschraagd. Met eene houten schraag ondersteunen. Wijders, in het algemeen, dragen, torschen: Atlas onderschraegt den hemel. Vond. De rijke zetel wordt onderschraegt door Cherubinnen. J. de Haas. Oneigenlijk, helpen: zoo ons geen hulp kome onderschragen. J. de haas. Van hier: onderschraging.